11/18/2011




Hans Brinker
Of: wat heeft deze legend te maken met het Nederlandse volksverhaal?



De oudste versie van het veronderstelde Nederlandse verhaal, dat bekend staat als de legend van Hans Brinker, is in het engels en gaat als volgt:
De Held van Haarlem
Lang geleden woonde er in Haarlem, een van de belangrijkste steden van Nederland, een blonde jongen. Zijn vader was sluiswachter, die er voor moest zorgen dat de sluizen op tijd geopend en gesloten werden en de waterstand in de kanalen op peil werd gehouden. Zo’n sluiswachter doet de sluizen vaker of minder vaak open, afhankelijk van de hoeveelheid water die nodig is. ‘s Nachts sluit hij ze zorgvuldig af om te voorkomen dat het kanaal gevaar loopt teveel water ineens te moeten verwerken, of dat het zou overstromen, waardoor het land onder water zou komen te staan. Een groot gedeelte van Holland ligt namelijk onder zeeniveau en het water kan enkel in bedwang worden gehouden met behulp van dijken en met deze sluizen, die bij hoog water enorm belast worden. Zelfs de kleinste kinderen weten dat men steeds waakzaam moet zijn en de rivieren en de zee in de gaten moet houden en daarbij heeft zo'n sluiswachter dus een heel verantwoordelijke taak. Één ogenblik van onoplettendheid kan vele levens kosten.
Op een mooie herfstmiddag mocht deze jongen, die toen bijna acht jaar was, een paar koeken brengen naar een blinde man die op het platteland aan de andere kant van de dijk woonde. Vol goede moed ging de jongen op pad. Hij bleef een uurtje bij zijn oude vriend rondhangen en begaf zich toen op de terugweg.
Terwijl hij langs het kanaal liep, ontdekte hij dat de herfstregens het water hadden doen stijgen. Hij neuriede een liedje en dacht intussen trots aan de oude sluisdeuren van zijn vader en hoe sterk die wel waren. Als die er niet zouden zijn, zouden al die mooie velden onder water komen te staan, en wat moesten zijn vader en moeder dan beginnen? Vader sprak altijd over het boze water en de jongen had het idee dat het water boos op zijn vader was, omdat die het in bedwang kon houden. Intussen plukte de jongen een heel grote bos bloemen en blies hij de pluisjes de lucht in. Hij luisterde naar de konijntjes die door het gras renden en dacht nog eens na over het gelukkige gezicht van zijn blinde, oude vriend, die hij had verrast.
Plotseling schrok de jongen op uit zijn gepeins. Hij had niet gemerkt dat de zon verdwenen was en zag nu dat zijn schaduw niet langer te zien was. Het werd donker en hij was nog een heel eind van huis, alleen met zijn bloemen, die er ook al grijs uitzagen. Hij ging sneller lopen en herinnerde zich ineens allerlei verhalen over kinderen die verdwaald waren in een donker bos. Hij wilde net beginnen te rennen toen hij opschrok door het geluid van sijpelend water.
Waar kwam dat vandaan? Hij keek in het rond en zag een kleine opening in de dijk, waar een dun straaltje door stroomde. Ieder kind in Holland zou rillen bij de gedachte aan een lek in de dijk. De jongen begreep meteen dat er gevaar dreigde. Dat kleine gaatje waar het water nu nog doorheen druppelde, zou spoedig groter zijn en leiden tot een grote overstroming. In een flits begreep hij wat hem te doen stond. Hij smeet de bloemen weg en klom omhoog totdat hij het gat had bereikt. Hij duwde zijn vinger er in om het gat dicht te houden. De straal was gestopt. "Zo," dacht hij met jongensachtig plezier, "nu houd ik dat boze water tegen en zal Haarlem niet onderlopen zolang ik hier sta." Dat ging in het begin allemaal prima, maar toen het avond begon te worden, werd het kil in de lucht. Onze kleine held begon van kou en angst te bibberen. Hij riep luid:"Kom hier, mensen! Kom hier!", maar er was geen levende ziel te bekennen. Hij werd steeds kouder en zijn vinger werd gevoelloos, daarna zijn hand en zijn arm en tenslotte deed zijn hele lichaam zeer van de kou. Hij riep nog eens: "Hoort dan niemand mij? Moeder! Moe!" Maar zijn moeder had de deuren al op slot gedaan en liep in zichzelf te mopperen, omdat ze dacht dat haar zoontje bij de oude, blinde Jansen bleef slapen, zonder eerst om haar toestemming te hebben gevraagd. De jongen probeerde te fluiten, in de hoop dat dat de aandacht zou trekken, maar hij beefde zo, dat hij niet meer fluiten kon. Toen smeekte hij God om hulp, terwijl hij besefte dat hij daar tot de volgende ochtend zou moeten staan.

De maan keek neer op dat kleine, eenzame figuurtje, dat halverwege de dijk op een steen zat. Zijn hoofd bungelde omlaag, maar hij sliep niet, want af en toe wreef de ene hand over die arm die aan de dijk vast leek te zijn gekleefd. Vaak keek zijn angstige, bleke gezichtje ook op als hij een geluid meende te horen. We zullen nooit weten hoe dat jongetje heeft geleden tijdens zijn angstige wacht, welke kinderlijke angsten hij moest doorstaan, en hoe vaak hij heeft gedacht aan zijn warme bedje thuis, aan zijn ouders, zijn broertjes en zusjes, terwijl hij daar in die koude nacht alleen was! Als hij zijn vinger weg zou trekken, zou dat boze water, dat nog steeds steeg, het land binnenstromen en niet ophouden voordat de hele stad verdronken zou zijn. Nee, hij zou het volhouden tot het weer licht werd, als hij tenminste nog leefde! Wat dat laatste betreft, was hij nog niet zo zeker. Hij hoorde zo’n vreemd gesuis in zijn oren en het leek alsof er messen dwars door zijn lichaam werden gestoken. Hij wist niet eens of hij zijn vinger nog wel terug kon trekken, als hij dat zou willen.
Bij het aanbreken van de dag keerde een dominee die had gewaakt bij het ziekbed van een parochiaan over de dijk terug naar huis, toen hij gesnik hoorde beneden zich. Hij boog zich omlaag en zag halverwege de dijk een jongetje zitten vechten tegen de pijn van de kou. "In hemelsnaam, wat ben jij daar aan het doen, ventje?" riep hij uit. "Ik zit het water tegen te houden," was het simpele antwoord van de kleine held. "Zorg er voor dat er gauw iemand komt."
Het is onnodig te vertellen dat er toen natuurlijk gauw hulp kwam.